
Kaart van de Klein-Vrijenbanse Polder door Nicolaas Kruikius, 1710 (TMS 123008)
Steden zijn energieverslinders. Dat geldt nu, maar ook al in vroegere eeuwen. Een groot verschil is dat de landschappelijke gevolgen van brandstofwinning indertijd ook in de nabijheid van de stad bijzonder zichtbaar zijn.
Tot de achttiende eeuw wordt voor verwarming en het stoken van ovens van bakkers, brouwers, branders, plateelbakkers en vele anderen hoofdzakelijk turf gebruikt. Die haalt men bij voorkeur uit de directe omgeving, al is het maar om de transportkosten te beperken. Zolang het veenkussen boven de grondwaterspiegel ligt, kan men eenvoudigweeg droge turven steken. Als dit helemaal is weggegraven, schakelt men over op het zogenaamde slagturven. Daarbij wordt veen opgebaggerd en te drogen gelegd en vervolgens in turven gestoken.
Een dramatisch voorbeeld van het resultaat is de Klein-Vrijenbanse Polder, ten noordoosten van Delft. In 1710 tekent landmeter Nicolaas Kruikius een gedetailleerde kaart van het volkomen verwoeste landschap. Tussen de huidige A13 (op de kaart iets ten oosten van het Korft), de Tweemolentjesvaart, de Dwarskade bij Nootdorp (op de kaart de Dorswatering) en de Brasserskade is het land bijna volledig verdwenen. Er resten alleen nog smalle ‘legakkers’, waarop de opgebaggerde turf te drogen wordt gelegd. Kruikius maakt de kaart in opdracht van het Delftse stadsbestuur. Dat vraagt en krijgt vergunning van de Staten van Holland om het verveende deel van de polder droog te malen en weer in cultuur te brengen. De Nootdorpse Plassen, tussen Delftse Hout en Hertenkamp, geven nog een indruk van hoe dit gebied eruitziet in de tijd van de verveningen.
Een soortgelijke kaart wordt in 1774 gemaakt door Cornelis de Graat. Alleen geeft hij niet de bestaande, maar de toekomstige staat weer van de uitgeveende Bieslandse Polder. Het oostelijke deel daarvan vormt dan nog een zelfstandig ambacht met een eigen bestuur. Dat krijgt in 1778 vergunning voor het aanleggen van de op deze kaart aangegeven ringdijk en het droogmalen van het daarbinnen gelegen gebied met de ‘niewe watermolen’. De romp van die molen staat nog altijd aan het einde van de Korftlaan. En wie daarvandaan richting Pijnacker fietst over het relatief hoog gelegen Virulypad, herkent daarin met gemak de oude ringdijk.