Verborgen begraafplaats – Stadsarchief Delft
Begraafboek Joodse gemeente, 1860-1919 (Archief 458, inv.nrs 81 en 82)

Begraafboek Joodse gemeente, 1860-1919 (Archief 458, inv.nrs 81 en 82)

Joodse begraafplaats, ca. 1960, foto Tiemen van der Reijken (TMS 38117)

Joodse begraafplaats, ca. 1960, foto Tiemen van der Reijken (TMS 38117)

3 juli 2024:

Verborgen begraafplaats

Op een afgeschermd veldje achter het Heilig Landpark tussen de Geertruyt van Oostenstraat en het Jan Joostenplein ligt de Joodse begraafplaats. Het is aan de oprukkende bebouwing én aan een archiefstuk te danken dat de hier begraven Delftenaren niet zijn vergeten.

De Joodse gemeente in Delft krijgt in 1845 het recht een begraafplaats in te richten achter de Oostsingel, die dan nog buiten de bebouwde kom ligt. Na de eigen dodenakker richten de Joodse burgers aan de Koornmarkt een synagoge op die in 1862 wordt ingewijd. De geloofsgemeente bestaat voornamelijk uit middenstanders en een aantal hoogleraren die aangesteld zijn aan de Polytechnische School, de voorloper van TU Delft.

Achteraf bezien is de Joodse gemeente in Delft aan het eind van de negentiende eeuw op haar hoogtepunt. De gemeente verkeert daarna continu in geldnood en wordt in 1926 bijna opgeheven. Nadat in de oorlogsjaren vrijwel alle Delftse Joden zijn weggevoerd en vermoord, sluit de gemeente zich aan bij de Haagse gemeente. De synagoge sluit de deuren en de Joodse begraafplaats raakt in vergetelheid. Dat verandert als de oprukkende bebouwing de begraafplaats nadert en bewoners van de nieuwe huizen zicht krijgen op deze vervallen strook grond. Joodse begraafplaatsen worden in de regel niet geruimd, maar omdat hier geen onderhoud meer wordt gepleegd verslechtert de situatie zienderogen.

In 1959 spreekt de Delftsche Courant er schande van. Grafzerken zijn ‘door jeugdige grafschenders uit de grond gerukt en vernield’. Omwonenden weten zelfs te vertellen dat door het gebruik als speelterrein de grond zover is omgewoeld dat enkele graven blootliggen ‘en de jeugd elkaar met knekels’ bekogelt. De gemeente laat een nieuwe afscheiding om de begraafplaats maken. Om verdere vernieling aan de zerken te voorkomen, worden deze horizontaal gelegd.

De graven lijken zo een anonieme toekomst tegemoet te gaan. Het Stadsarchief bewaart gelukkig nog het Begraafboek van de Joodse gemeente. De aantekeningen hierin leren ons bijvoorbeeld dat de cholera-epidemie in 1867 ook de Joodse gemeenschap raakt. Elias Victor Koster en Sara van der Noot moeten hun dochter Duifje begraven. Ze is op vijf dagen na één jaar oud geworden. Het zeer te betreuren meisje verkeert op de begraafplaats in chique kring. Een jaar later volgen de natuurkundige S.A. Bleekrode en directeur van de Indische Instelling Salomon Keyzer. Wat de verweerde stenen niet altijd meer prijsgeven, blijft in dit Begraafboek nog wel behouden.

Begraafboek van de Joodse gemeente, 1860-1919 (Archief 458, inv.nr 81-82)

Inloggen