Veemarkt op de Beestenmarkt in 1969, foto R.J.Th. Hofschreuder (TMS 14019)
Veertien kleine biggetjes
Ze zijn ongewild en onbedoeld van historisch belang: de veertien biggen die op donderdag 27 april 1972 op de Delftse veemarkt te koop worden aangeboden. Dit magere aantal zet de al tientallen jaren slepende discussie over de veemarkt op scherp.
De veertien biggen staan onderaan in de tabel die de directeur van het openbare slachthuis aan wethouder P.C. Elfferich stuurt. Een half jaar eerder schommelt het aantal biggen en varkens op een gemiddelde marktdag nog rond de driehonderd. In de daaropvolgende maanden zet het verval door met als breekpunt 16 maart 1972, als het aantal voor het eerst onder de honderd duikt. Daarna gaat het snel. De wethouder voegt handmatig nog de meest recente cijfers toe: nul biggen, nul varkens.
Dat is weleens anders geweest. Delft geldt eeuwenlang als marktplaats voor de regio en staat in de eerste helft van de twintigste eeuw steevast hoog in de ranglijsten van grote veemarkten in het land. In het topjaar 1925 worden hier 116.459 dieren verhandeld. Het gaat dan om 42.856 varkens en 35.728 biggen, maar ook om 11.118 runderen, 9195 kalveren, 2305 schapen, 14.123 lammeren, 750 paarden, 36 veulens en 348 geiten en bokken.
Verscherpte wet- en regelgeving maakt het ook dan al moeilijk om de veemarkt te handhaven. Gemeentelijke diensten dringen aan op verplaatsing naar de rand van de stad. De veehandelaren en middenstanders willen in het centrum blijven. Deze ‘veemarktquaestie’ staat jarenlang op de gemeentelijke agenda, zonder dat iemand een knoop doorhakt. Tot 1972. Met deze brief in de hand stelt wethouder Elfferich voor om de veemarkt voor onbepaalde tijd te schorsen. De gemeenteraad gaat hier op 28 juni mee akkoord, een jaar later sluit de markt definitief. Het is nu officieel: de veertien biggen zijn de hekkensluiters van een eeuwenlange traditie.