
Gravure met penningen ter ere van Piet Hein door een anonieme kunstenaar, 17e eeuw (TMS 73969)
‘Piet Hein, zijn naam is klein, maar zijn daden benne groot.’ Zo luidt het refrein van het lied dat Jan Pieter Heije in 1844 schreef. Het gaat over een gewone jongen uit Delfshaven, die de hele wereld bevoer en een fabelachtige carrière maakte.
Piet Hein wordt geboren in 1577 en gaat al jong bij de koopvaardij. In 1598 valt hij in handen van de Spanjaarden. Na vier jaar dwangarbeid op een galei komt hij vrij door een gevangenenruil, maar kort daarna zit hij alweer achter slot en grendel, nu op Cuba. Op een of andere manier weet hij daar vandaan te komen, waarna hij als stuurman in dienst treedt van de VOC. Wanneer hij in 1611 als schipper terugkeert uit de Oost, is hij in goeden doen. Hij trouwt, vestigt zich in Rotterdam en legt zich weer toe op de handelsvaart. Hij komt zelfs in het stadsbestuur terecht, maar dat is een veel te tam baantje voor een avonturier als Piet Hein. Hij treedt als viceadmiraal in dienst van de West-Indische Compagnie, die zich onder meer toelegt op de kaapvaart. In 1628 overmeestert hij een Spaanse zilvervloot in de baai van Matanzas bij Cuba. De buit heeft een waarde van ruim elf miljoen gulden, in die tijd een onvoorstelbaar fortuin. Hij krijgt als beloning een bonus van zesduizend gulden, waar hij niet bepaald tevreden mee is. Als goedmakertje wordt hij benoemd tot luitenant-generaal van Holland, als allereerste in deze prestigieuze functie die niet van adel is.
Piet Hein huurt in april 1629 een huis aan de Oude Delft, ter plaatse van het huidige nummer 171. Lang kan hij er niet van genieten, want op 18 juni sneuvelt hij in een gevecht met Duinkerker kapers. Hij krijgt een staatsbegrafenis en een praalgraf in de Oude Kerk. Al snel na zijn dood worden gedenkpenningen geslagen. Vier daarvan staan op deze prent en allemaal hebben ze een afbeelding van zijn grootste heldendaad: de verovering van de zilvervloot.