150 kilo boter – Stadsarchief Delft
De folklore van het wegen van kaas en boter blijft nog geruime tijd bestaan, ca. 1955-1965, foto W.F. Van Oosten (TMS 106576)

De folklore van het wegen van kaas en boter blijft nog geruime tijd bestaan, ca. 1955-1965, foto W.F. Van Oosten (TMS 106576)

Ordonnantie voor de kraankinderen of waagwerkers van de Stadswaag, 1820 (Archief 2, inv.nr 6321)

Ordonnantie voor de kraankinderen of waagwerkers van de Stadswaag, 1820 (Archief 2, inv.nr 6321)

2 juli 2024:

150 kilo boter

Vloeken is niet toegestaan, wie vecht wordt bestraft, en bier is ook al uit den boze. De kraankinderen van de Stadswaag kennen een strikt reglement. In de zomermaanden moeten zij zich om acht uur ’s morgens melden, als er markt is zelfs al om vier uur ’s nachts. Het mag dan eenvoudig werk voor krachtpatsers zijn, de stad hecht aan een onberispelijke gang van zaken.

De naam kraankinderen verwijst naar mannen die met spierkracht een hijskraan in beweging zetten. Voorheen was dat een klus voor mannen die klein van stuk waren, want zij pasten beter in een tredmolen. De hier genoemde kraankinderen zijn werknemers bij de Stadswaag waar zij sjouwwerk verrichten voor de waagmeesters. Wie de koop van een partij boter of kaas wil bezegelen, moet deze waren in de Waag laten wegen. Zo weten koper en verkoper precies hoeveel ze moeten afrekenen, en kan de stad het waagloon berekenen. Voor een handelsstad als Delft is dat een lucratieve inkomstenbron, zeker als de vraag naar zuivel in de negentiende eeuw maar blijft stijgen. Pas na de Eerste Wereldoorlog stort de Delftse botermarkt in, dan maken vrachtauto’s en zuivelfabrieken de marktdagen overbodig.

Tot die tijd is Delft het middelpunt van de regionale boterhandel. Het stadsbestuur stelt speciale commissarissen van de boter aan. Zij resideren in het Stadsboterhuis op de Markt – op steenworp afstand van de Waag. Pas als er een stadsstempel op de vaten staat, mag de inhoud als ‘Delftse’ boter verkocht worden. Delft profiteert op meer manieren van de bloeiende handel. Kuipers maken botervaatjes, winkeliers en herbergiers bedienen de vele marktbezoekers en de sjouwers lopen af en aan. Dat het geen vak voor watjes is, blijkt uit de gehanteerde maten. Een vat boter is zo’n 150 kilo, het veelgebruikte kinnetje (een kwart vat) nog steeds bijna 37,5 kilo. Hoe uitgebreid de ordonnantie voor de kraankinderen ook is, naar de huidige standaard ontbreekt één belangrijke regel: het maximumgewicht dat zij mogen dragen. De Arbowetgeving kwam voor deze mannen te laat.

Ordonnantie voor de kraankinderen of waagwerkers van de Stadswaag, 1820 (Archief 2, inv.nr 6321)

Inloggen