Nummerbewijs voor de hond van W. van Vliet in het register van houders van hondenkarren (Archief 653, inv.nr 2987)
Een hondenbaan
Het rapport vermeldt dat de Belgische Mastiff van koopman Willem van Vliet iets ‘spreidvoetig’ is. Verder wijkt het vaalgrijze, kortharige teefje niet af van een gewone viervoeter. Behalve dan dat deze hond een werkvergunning heeft.
Tot aan het midden van de twintigste eeuw zijn hondenkarren een vertrouwd verschijnsel in Delft. De honden lopen met een tuigje voor of onder een kar om de lasten te verlichten van kooplieden, melkboeren, postbodes en wie er ook maar langs de deuren gaat. Een paard kan een grote wagen trekken, maar juist de wendbaarheid van honden is gewenst in het drukke stadsverkeer met de smalle straten en grachten. Dat is ook de reden dat honden in de Eerste Wereldoorlog gebruikt worden als lastdieren. De Belgische Mastiff of Mâtin Belge wordt zelfs speciaal als trekhond gefokt.
De soms verwaarloosde en sterk ondervoede dieren trekken wel steeds meer aandacht. In 1864 richten verontruste burgers de Dierenbescherming op. Zij zetten zich in voor werkpaarden en trekhonden, dieren die duidelijk zichtbaar zijn in het straatbeeld. Een belangrijke mijlpaal is het invoeren van de Trekhondenwet in 1911, waarin wordt vastgesteld dat dieren behoed moeten worden voor mishandeling en verwaarlozing. Dat vertaalt zich in bescheiden toezicht en de aanleg van een hondenkarregister. Een jaar later meldt de Anti-Trekhondenbond zich. Leden vinden dat de wetgeving niet ver genoeg gaat en pleiten voor een algeheel verbod. Dat komt er pas in 1961.
In Delft is het hondenkarregister van 1931 tot 1961 overgeleverd. De toenemende regelgeving laat zich uit het register aflezen: honden moeten de juiste schofthoogte hebben, ze mogen geen personen vervoeren en de controle wordt steeds strikter. Na de Tweede Wereldoorlog neemt het aantal geregistreerde honden sterk af. Het lijkt erop dat de Belgische Mastiff van koopman Willem van Vliet een van de laatste is die dit hondenbaantje op zich neemt.